Maar lieverdje, zou hij zeggen, ik ben er nog. Juist
dat laatste zou me in de nacht het meest

verontrusten. Niet ‘ik’ ben nog ergens maar hij blijkbaar.
De man de wereld, de man de as,

kwestie van goed vasthouden, zei mijn echtgenoot vroeger,
als je mee wilt. Ik wil nergens naar toe.

Tot in de nacht tel ik de gonzende vliegjes op het balkon,
mijn bomen een tropisch regenwoud, mijn

kamers verre omtrekken, het lijf lauw als de wijn. Nog
even en ik praat in mezelf. Er is geen

enkele geruststelling. De deuren openen zich automatisch
zoals de kat zich voegt aan het voeteneind.

De eigen hand ligt nog steeds op dezelfde plek. Hij is
daar nooit geweest. Mijn wereld.