Bij haar schreef ik over de lichtstip die ze was in die
heel verre zee, ik wreef mijn hoofd tegen

haar vader en bedankte hem en bleef staren naar de
polaroid op het plankje naast me. Daarboven

een grote witte beer die getrouw de wacht hield, ze legde
haar hoofd op het zijne alle volgende jaren.

Nu ligt in haar halslijn, met diepe frons en rode strepen,
mijn kleinzoon. De details zijn hetzelfde.

Ik voel het achter mijn litteken, in mijn borsten, in het
overvolle hoofd. Voorlopig is hij

boos vanwege de inmenging. Een ochtend lang probeer
ik zinnen over dit grote wonder, ik

herhaal alleen de zee, de wacht, het wit van het licht en
schrijf zijn naam en dank zijn ouders.