In de droom zijn ze bloot en komen schielijk door de deur
terwijl ik preien snijd op lange houten bladen.

Katten liggen opgekruld in een overvol huis waar doeken en
kunst van de muren vallen. Bij het

wakker worden weet ik wie er woonden en ook hoe ze eens
bij mij aten terwijl hun schilderstukken kleefden

tegenover onze tafels. Naar elkaar buigende gesprekken en
grote pannen herinner ik mij. Het giechelend

passen van mijn truien, papiergeld tussen mijn borsten. Het
waterhuis omsloot iedereen. Het zal

de verlaten status zijn die haar overviel, de treurwilg die op
de dag van vertrek doormidden spleet.

Het zal het licht hier zijn binnen de kleine ruimte, een honger
die in de leegte op speelt.