Het keuren van mijn spullen gebeurt in lange halen:
lange benen stappen de trap op en noteren

het kind dat achterblijft, de kasten die gesloopt en
zijdelings omhoog gehesen dienen,

de sinaasappeldozen die in zijn geheel in handzame
van grepen voorziene broers komen of

mijn laarzen die tegengehouden door strik en band
de paar kilometers gaan afleggen.

Alles heeft zijn prijs. Dan delen we een zus, een
moeder, de school met de Bijbel en

het dorp, de eerste koffie ’s morgens. Hij draagt nu
een pak, een pen en bon maar straks

de grijze stofjas, mijn leven, de thermoskan, de tien
boterhammen en mijn vlucht.