Dat mijn billen groter zijn, zegt hij, en
steviger. Dat zijn handen te

klein zijn, zeg ik. Dat we eigenlijk alleen
maar bij elkaar zijn, zeggen we,

vanwege de warmte. Dat ik halverwege
arm en been laat ontsnappen of

bovenop zijn hoofd mijn hand en hij
voorlopig niet. Dat ik in het donker

zijn contouren zie en hij wat lichte waas
en dan misschien die billen, wit.

Dat en tegelijkertijd het klamme schuren
van de tijd, het lijf ingehaald,

de bedoeling om niet, de herhaling vanzelf.
Alleen om de kou te verdrijven.