Ze is er, ergens, verscholen achter het
rood en gloeiend en veel en hoewel

ze weet dat ze een keer tevoorschijn
komen moet, wil ze

nu nog niet. Ze bindt haar haar en fietst
met lange panden, opnieuw

stapt ze niet af bij de lome dieren, het
hek gesloten. Weer laat zij

de dingen liggen. Onder haar het vuil
van de aarde. De buurvrouw

draagt wit, een hond blaft achter deuren,
het gras is dood. We kunnen

een feest geven, oppert zij maar er is
gemor over het aantal gasten.