Voor het eerst maak ik bezwaar, kinderlijk, stampvoetend bezwaar:
tegen mijn discipline, mijn onverlaten ambitie, mijn

alleenstaande armoedige staat, mijn ritme, mijn aandacht willen en
erkenning, zijn in gebreke blijven, de eigenwijsheid

waarmee dit alles, de dreiging van buiten, de wereld, de hele wereld,
de domheid van ons mensen, de buurman onder mij,

de belachelijke vuurwerkknallen, het keurslijf, de dood, de tumoren
in de cellen van vrienden, het struikelen op straat,

de loslopende honden, de uiteengereten vuilniszakken, de goedbedoelde
maar ongevraagde adviezen, de lezer, ja zelfs de lezer,

gevulde oliebollen, de lege koelkast, het lege huis, het moeten opblijven
voor goede wensen en niet bedoelde knuffels,

mijzelf, alleen mijzelf, het dwangmatige van deze regels en de trein
met defecte bovenleiding, de stille sneeuw en straks.