Terwijl hij dacht aan de laatste, dacht zij aan de eerste, terwijl hij
rekening hield zelfs met vertrek, legde zij

nogmaals haar hoofd op zijn schouder, hij keek voorbij haar, zij
wees naar wat voor haar voeten lag. Eigenlijk

dacht hij altijd aan het einde omdat daarin zijn eenzaamheid zat.
Toch weet hij het niet zeker, misschien dat als ze voor

hem danst, haar handen door zijn krullen haalt, haar mond zich
opent, haar lijf zich om het zijne vouwt, iets van die

warmte over hem heen, dat dan. Zij stond op, rekte zich uit, hij
wachtte. Het was eigenlijk een spel, dacht hij,

in de verte een trein, de cadans van een reiziger. Ze duwde hem
zacht. Dat geluid zat later onder het beeld, haar

waaiende rok, de hoge bomen, het molentje waartegen een vinger
en dan nog een keer draaien. Alles begon opnieuw.