In de donkere ochtend groeten we elkaar, zijn we vertrouwder
met elkaar dan in de late avond, vermijden we

elkaars hond, elkaars paraplu, dragen nog geen boodschappentas
maar een rugtas op onze schouder, de dag nog vol

beloften, iedereen rechts op de roltrap. ’s Avonds lopen we om,
gaan van lichtvlek naar lichtvlek, schrikken

van groepjes die bomen blijken te zijn, horen vroegtijdig vuurwerk,
lijken van alles te ruiken, houden onszelf vast

aan onze jaszakken, laten deuren achter ons dichtvallen. De volgende
morgen de jas nog klam, de traptreden blijven

ongeteld, het nieuwe van de dag zuigen we in terwijl het mistig is
en onbekend, het voetbalveld lijkt links te liggen, een

medestander zingt het goedemorgen, elke reis delen we in stukken
en strepen we af in ons hoofd, eerst maar rechtdoor.