Lang voordat mevrouw de B., mevrouw S. en de mannen Y. en
Z. over elkaar heen vielen nadat ze luisterden naar

verhalen en elkaar, was er mijn mamma die in dezelfde ruimte
zat of eerder gewoon thuis en die ik in versjes

terughaalde of bij elkaar zocht totdat ze weer voorraden in haar
kasten had, fietsen kon, haar rokken bij elkaar,

mij belde zonder iets te zeggen en dan weer ophing, en met puntige
vinger in mijn decolleté prikte dat altijd iets te laag en

te vol was naar haar zin, met een koud neusje tegen het mijne botste
en op haar knieën in de tuin lag, klompjes bij de

achterdeur, en die nu weer leeft, in klein formaat weliswaar, en
straks ook bij u in de boekenkast of op het nachtkastje

dat tussen de bedden geschoven de beesten op afstand houdt en
de liefde binnen handbereik, kleine elegante handen.