Het voelt als die ene keer op het lege meer, wijdbeens achter het
roer, ogen op de kim zoals de kleine kapitein steeds

weer zijn route bepaalt, in die overweldigende ruimte een spoor
te zien en rechtdoor te gaan, misselijk bijna van

die leegte, iets in de verte moet er zijn, een begrenzing, vuurtoren,
einde van de wereld, dan pas weer veilig zijn.

Misschien pas als hij uit het ruim komt en achter me komt staan,
een hand op mijn rug, zo is dit verkennen van

mogelijkheden. Iemand voert de vissen pannenkoeken, we zijn
kinderen, ver van huis, de een bang, de ander stoer,

roepen zonder echo, een klein liedje, klimmen in de mast. Alsof
we uiteindelijk land zien, een rookpluim, een mens,

en dan herkennen wat we achter ons lieten en eindelijk duidelijk
is waarom we wegvoeren, hand in hand uitstappen.