In de ochtend haal ik zijn leven op, niet het hele maar twee uur
samengestelde relatieperikelen tijdens een reis met

een van mijn voorgangers, nee twee, hij rekent de hond mee als
persoon. Hij kondigt het in de avond aan terwijl ik zeker

weet dat ik het al ken, het alleen bevestigen zal wat ik al weet
en een mateloos verlangen op zal roepen naar

zijn jeugd, zijn kracht, zijn aanwezigheid, in een schitterend
land ergens ver van het mijne, en hoe mager zij was

en hoe haar benen tot in de lucht groeiden, Het is alsof hier niets
gebeurd is ondertussen. Er zat een meisje huilend op

het balkon, er kwam een enorme bos bloemen mee, ik zette diepe
krassen in lange gedichten en kreeg een dot slagroom naast

pannenkoeken met blauwe bessen, de boomhut schommelde
en mijn kleren waren zwart, in mijn haar zat een knoop

bovenop.