Bij hun lege fietsen praten twee vrouwen op het tuinpad, de
een leunt tegen het hekje, de ander staat wijdbeens

naast de krokussen, en ze staan daar nog als een derde van
huis vertrekt en weer terugkeert, de boodschappen

sjouwend, het haar uit de ogen vegend en haar stappen tellend.
Een hondje rent langs en luistert niet. Het zijn van

die zinloze opnamen. Waarom geen koffie in het huis aan het
einde van het pad, een huisdier dat gehoorzaamt,

een jolige bezorger en nog een jengelend kind in het zitje voorop?
Een regenbui en een opengescheurde vuilniszak en

geen sporen van lente en de ogen dicht bij het passeren van alles
dat tegenstaat en dat toevallig daar is en zo

genoeglijk talmt en uitstelt en dan ook nog met uithaaltjes van
spijt vanwege iets dat mist zo hartelijk afscheid neemt.