Niets over dood en niets over bijna ontkleed zijn, alles over de stilte
van de nacht, de leegte van het landschap, iets kwijt

zijn en dat lange zoeken. Een schrijver lezen die het alleen maar over
het vergeten heeft, boek na boek, en toch alles willen

lezen. Opeens iets voor je zien dat je bekend voorkomt, de pionnen
van een spelletje, elastiek om je benen op een overvol

schoolplein, een wijsje in je hoofd, onzinnig, de wind om een huis,
de kruimels in een autostoel, het afwasteiltje met lauw water

waar nog iets in drijft dat je had kunnen eten. Kinderstemmen rond
het doel waar vreselijke vaders kijven en aanzetten tot

niets, de plooien stof rond haar borsten, zijn ruwe handen, een gebreid
hoesje over het zadel van een herenfiets, de vlekken die

een kroontjespen maakte, te strakke vlechten om een hoofd en het bed,
nog steeds opengeslagen, met een kuil in het midden.