Nu we elk sproetje kunnen zien, elke rimpel, elke stoeprand ook,
is het net of we elk geheim weten, uitgenodigd zijn

op elke partij, voortaan iedereen moeten groeten en geen enkel
excuus meer hebben voor wat dan ook. Zelfs met mist

en het licht opvriezen van het oppervlak, met ademstoten in dunne
wolkjes, nemen we de hoed af voor de tegenligger.

Iedereen is jaren ouder, van elk kledingstuk zien we de plooien of
scheuren, de dunste regels onder welke gebruiksaanwijzing

ook en bij dat inzicht verdwalen we nooit meer. Daar is de overkant,
daar de winkel waarvan we dachten dat hij voorgoed

gesloten was, daar het verloren gewaande liefje, daar de kassabon
voor het artikel dat we wilden ruilen en het sleuteltje van

het geheime dagboek ligt gewoon in het kleinste potje bovenop de
kast. Een paar dingen slechts blijven even klein als ze waren.