Een zacht dekentje zal ik voor je breien, tegen de kou in de
grond, iets dat niet kriebelt maar je toedekt met

liefde, je ruikt mijn parfum, je nestelt je, misschien, maar hoe
kan ik je mijn gift brengen, staat er een schop bij het

hek zodat ik kan gaan graven, of zal ik mezelf draperen over
dat wat van je overbleef, niet bang zijn voor al het

ongedierte, twee dekens maken, je was mijn zusje, mijn mamma,
mijn geliefde, mijn snoepende vriend, je was

niet vergeten maar kwijt, o ja, geen roze, ik weet het, het zachte
blauw uit een voorjaarslucht, en dan een draadje lostrekken

en langzaam weglopen je ontrafelen, je terugvinden, een volgende
keer spoorzoeken, de bladeren aanvegen, een kaarsje

aan, als het flakkert luister je dan, en mijn hand dan en een knie
en wat verse bloemen, en je dit vertellen, dit en zoveel meer.