Hoe zoet is zijn stem, zalvend bijna zoals de herinneringen.
Hoe we van dezelfde kant kwamen in sommige

morgens, hoe ik achterop zat en net voor de bocht afsprong
en de laatste meter liep, hoe we naast elkaar

op de enige bank zaten die ik had en naar elkaar reikten als
het verhaal spannend werd, tegelijk bogen

over de foto’s op tafel, een gast, mijn vader, hoe mijn mamma
een beetje flirtte terwijl hij grapjes maakte, altijd

maar weer die grapjes, hoe we dwars door een kamer heen
elkaar opzochten met onze ogen en dat er nooit

een reden was ze neer te slaan, zo zoet of hij nu onzin praat
of zich echt iets herinnert, jij zegt hij, had altijd

zoveel begrip. Waarvoor wil ik nu vragen, en dat hij zich
vergist, maar misschien heeft hij gewoon gelijk.