De jongen naast me in de bushalte gooit zijn fruit op de weg,
een banaan wordt geplet door een tegenligger,

een appel rolt weg. Als hij in de bus stapt, vraagt de chauffeur
of hij verdwaald is, Bergen, antwoordt de jongen,

is de perfecte plaats voor suïcide. Grapje hoor, zegt hij als hij
zit. Ze kennen elkaar en tijdens de rit gaat het

vervolgens over spiegelende zonnebrillen op sterkte, het aantal
beveiligingspoortjes op het werkterrein van zijn

vader en het aantal toeristen dat vervolgens wordt opgepikt,
het je het ooit zo druk gehad, vraagt de jongen.

Verwaaide mensen met rugzakken en rolkoffers ploffen op de
nog open plekken, naast de jongen blijft het leeg.

Zal ik met je meegaan, vraagt de buschauffeur nog, als de
jongen uitstapt, en iets van ‘gezellig toch’ blijft hangen.