Zomaar was ze langsgegaan bij de heer B., had op de open
deur geklopt en even naar binnen gegluurd

maar de man op bed was iemand anders, er huilde een baby
en sigarenrook vulde de gang. Er stond een

karretje met tompoezen in de hoek, klaar om uitgedeeld te
worden, maar er liepen geen medewerkers en alle

andere deuren waren dicht. Door het trappenhuis ging ze
naar buiten en daar zat iedereen, mevrouw de W.

had haar arm door wel drie tasjes en ook nog door mevrouw
de K., kleinkinderen speelden tussendoor en ze

moest heel hoge stappen maken om naar beneden te kunnen
komen. Ze grepen haar bij haar benen vast en

lachten luid maar ze leken haar niet te kennen. Op de onderste
tree zat haar vader en zwaaide lachend met een sigaar.