Lang voordien zitten de vingers al in de oren, knijpen we de
ogen al tot spleetjes, menen we dat het getrek aan

de vuilnisbakken in de straat de eerste donder is, zien we iets
flitsen, manen we ons tot rust, nog een paar regels

lezen, kijken wie er thuis is beneden ons, wie nog rustig in
de tuin een sigaret rookt. Halverwege horen we

iemand terugkomen, deuren slaan, voetstappen op de trap en
durven we even te spieken, het raam beslagen van

regen, groene lichtjes op ons scherm, als we opstaan zijn de
straten droog, wind ruist zachtjes, er is

niets aan de hand. Een hond wordt nog uitgelaten, een gesprek
afgemaakt, een snoer lampjes laat zich los van een

gevel, een fietser loopt naast zijn fiets maar alleen omdat hij
dat wil, het noodweer is elders, de ogen kunnen open.