Met de hand kleur op kleur stikkend, lange draden die om de
stof heen vouwend verdwijnen in kleine steekjes,

en af en toe mezelf meenemen, een plooi van mijn shirt, zodat
het bouwwerk overhelt naar mijn kant, zich op

mijn schoot stort en dan weer bruusk teruggeschoven wordt,
losgeknipt van haar voorganger, zich vleit op de

stoelen tegenover naarmate het groter wordt, klemgezet tussen
lege zittingen waartegen we dan praten, zoals hij dat

doet als hij mij belt en zegt dat hij alleen maar zoveel deelt om
het overzicht voor zichzelf te krijgen, het licht

tussen de deur door en een flard van het leven buiten alsof we
heus niet helemaal los leven en toestemming hebben,

dat laatste vooral, gebogen binnen te blijven om nog iets tot
stand te brengen dat uiteindelijk op zichzelf staat.