Toen we elkaar nog namen gaven (held, schatje) en ik mijn
handen nog tussen zijn benen stopte, liefde iets was

van anderen en toch heel dichtbij, uit mijn jurken patchoeli
opsteeg en haast, het geluid van zijn auto altijd

in mijn straat, we nog roffelden op de keien, handen voor de
ogen hielden om te turen, vlak voor het water

stilhielden, toen we elkaar nog noemden (stil nou toch, luister
me nu eens af) en heel soms een liedje wisten,

zijn handen altijd kouder dan de mijne en overal en hij rilde
vanonder zijn overhemden, wit nog, als mijn haar

voorafging aan het glijdend lijf, toen we nog dachten dat het
over zou gaan of al was, toen het nog brieven waren

en postzegels op de kop en drie keer de telefoon laten overgaan,
toen was liefje voldoende en morgen ook.