De deur op een kier, van alle ramen een open, geluiden van
een kind, een afwasmachine die wordt ingeruimd,

een toilet dat doorspoelt, iemand die zacht probeert te doen
maar giechelt zoals vogels die met elkaar praten

in de ochtend en opstijgen van de dakrand en wegvliegen,
een sleutel die zich draait in de voordeur, warmte

die blijft hangen in het trapgat tegelijk met een stroompje
lucht die van de ene in de andere kamer blaast,

als een slinger met lichtjes buiten in het parkje boven de
laatste bezoeker, zo in slaap te vallen, zo vertrouwd

te zijn, zo veilig, zo voor het laatst aanwezig te zijn, zo zonder
dag te zeggen uit te rusten tot daar, kletsend op de

trap, blote voetjes, speelgoed dat naar beneden valt, wil ik
altijd wel gevonden worden door de allerliefsten.