Om over het water te varen tijdens de regen is als lopen door
de mist, voorzichtig de voeten te plaatsen, op

stemmen af te gaan, de kerktoren niet leesbaar. De eerste mensen
groeten aan de overkant alsof we wereldreizen maken,

onwennig en schuilend onder paraplu’s en plastic jassen, over
slakken stappend en bijna botsend tegen

lantaarnpaal en boom, het rode licht op straat knipperend, uit
een deur een flard muziek als routeaanduiding, wie

zijn wij en waarom. Nog twee, drie straten en dan horen hoe
de regen zachter wordt, de struiken ruiken

langszij, de bomen stil, een andere deur door, laarzen uit en
met purperen benen op de bank figuren maken,

handafdrukken op de druppels, het haar omhoog, voorzichtig
en met rode wangen het gesprek aanvangen, niets over

het weer.