Er was een woord dat ik hem gegeven had, een keer, zei hij,
alsof terloops, zoals je een herinnering plotseling

deelt, een foto terugvindt of in je hoofd de verborgen plaats
van een schat. Hij had erover nagedacht, het als

het ware opnieuw over zijn tong laten gaan, weer opgeschreven
en nu voor mijn voeten gelegd. O, zei ik en

herkende het niet, wist zeker dat hij zich vergist had, geen
woord van mij, niet typisch iets dat ik had kunnen

zeggen, een boekhoudterm uit de jaren zestig, een zakelijk
residu na een aankoop, een beslissing die misschien

wel betreurd werd, een lelijk woord, een term die klank en
ritme en warmte miste. Een tegengesteld begrip.

Hij leek teleurgesteld. Het wolkje naast zijn mond raakte leeg,
er liep iets weg naast de stoelpoot, het siste zacht.