Rug tegen rug leunend sla ik mijn armen naar achteren en zoek
zijn handen, leg ze op zijn vuisten, praat, zoek

vrede, herkenning. Hij is naakt, ik heb kleren aan, mijn kinderen
kijken toe. In een andere scene bladert hij in een dik

boek en vraag ik of hij het nog niet uit heeft. Met deze twee
flarden begint en eindigt de warme nacht. Verlangend

naar het einde van de zomer omdat de dromen dan anders zijn,
duidelijker, minder broeiend, minder fysiek. Een

koel laken, een strak bed, een nestelen in. Hij altijd veel warmer
alsof hij net uit de zon vandaan en met zand in zijn

krullen toevallig langskomt maar ik kan de deur dichthouden
zoals ik nog even mijn ogen dichthoud. Langzaam

afkoelen en dan het verhaal herschrijven. Vuisten die openzijn
en wel mij houden en misschien losse vellen in het boek.