Dingen dienen zich aan. Zoals voedsel dat gegeten moet
voordat het bederft. Afspraken die van A naar

B leiden. Mannen die naar huis gebracht moeten worden.
Kinderen bij de hand. Boeken die uitgelezen

moeten ook al valt de inhoud tegen. Genade die verleend
moet worden. Twee gelijke sokken, de zoom

van een jurk recht. Broeken ophijsen, neuzen afvegen. Bukken
om afval op te rapen. Eens in het jaar de ramen lappen.

Regen na zon. Auto’s vermijden. Speelgoed in dozen. De
dagboeken nummeren. Lachen voor een foto.

Oeps zeggen. Rekeningen betalen. Bomen verplaatsen om
de gaten te vullen. Bloemen rechtop na een

windvlaag. Een vliegtuigje vouwen. Alles waar over nagedacht
moet alvorens. Voorafjes. Toetjes. Jij.