In de nacht zijn de bomen alleen gelaten alsof op een tekening
nog niets staat behalve krassende palen met

uitsteeksels, hier en daar wat kringen, het vel verder wit, een
beetje smoezelig geworden door schuivende armen.

Van arm naar arm, van tak naar tak hangt een grijze waas en
bijbehorende stilte en toch verwachten we elk moment

een snerpende fluit, metaal op metaal na gierende remmen, iets
of iemand die de opstelling bederft, aan het gummen

geslagen is of brutaal met scherpe pen de tekening voller maakt.
Dan ontstaan er huizen en mensen die we niet willen

zien, gebeurtenissen die we willen vergeten, volgordes die we
niet hanteren in dit niemandsland, deze overgang van

nacht naar ochtend. Nog steeds zijn er alleen de bomen, roerloos
en dringt alleen door de open deur een lichte tocht.