Ik wacht op het wonder, hoor ik iemand zeggen. Daar is het
de tijd voor, zeg ik handig. Ik herinner me het

‘dank U voor deze nieuwe ochtend’ dat ik soms zong en nu
eigenlijk wel weer wil zingen, als je eenmaal begint

weet je zondermeer de rest van het vers. Dit was een kindervers,
een nieuw vers, de zondagsclub, niet de gewone

dienst. Eigenlijk herinner ik me alles. Zo mag ik graag nog
bidden en iedereen in mijn gebed opnemen, het is

tamelijk geruststellend je eigen stem wat zangerig te horen
worden en niemand te vergeten. Jezelf als laatste is

nog een hardnekkig overblijfsel van toen. S. noemt baby Jezus
en dieren in de stal en hoe hij eens te hard trok aan

mijn snoer van sterren, weet je nog, zegt hij maar hij was een
van die wonderen die je altijd bij staan, maak er nog maar

een, zegt hij.