Zo’n dag waarop je blij moet zijn, bijna kadootjes in huis,
bijna een man op het dak, het paard aan de wortels.

Bijna de schaatsen uit het vet, een laagje wit op het grasveld,
doelpunten op het plein hier beneden. Bijna ook

geen blad meer aan de boom, de zwarte gaten groter, de
kerstkransen aan de voordeuren te tellen, lichtjes

wisselend van rood naar geel. Bijna aanbellen en het figuur
van marsepein op zijn stoep en dan wegrennen.

Gezien worden tussen al dat zwart. In de lucht turen naar
die ene ster, handen in de zakken, bijna

achterover tuimelen, benen uit elkaar zetten. De cassière
met een Pietenmuts op, een toren van banket,

een huis van chocolade, stilte voor de storm, zo’n dag waarop
die oude baas zijn mantel spreidt en vliegt.