Om in bed te glijden en daar op het uiterste randje en heel
behoedzaam de kinderen te vinden die zoveel

jaren eerder al opstonden, ze te zien rennen op het bospad
en als eerste te zien aankomen, uit alle paden

de honden, om te voelen hoe ze nu terugkomen en mijn
hand zoeken en dan weer de schatten die op

het gras liggen, vochtig en vies en soms nog in de schil en
opeens zo prachtig mooi of hoe warm ze zijn en

hoe scherp hun nageltjes, hun voetjes schoppend en hun
armen hoog uitgestrekt boven hun hoofden

en dan weer om mij heen en links van mij, altijd links van
mij de allerliefsten te weten en met heel lange

arm ze behouden, daar, in dat bed, in dat bos, in de toekomst,
in dat gisteren en ergens in dat nu, en hier.