Waar was jij, vraagt S., toen ik geboren werd? En ik vertel,
dat ik meteen op weg ging naar hem, dat ik in

A. zat en hij aan de andere kant van de zee en dat ik uren
reisde en hem toen in mijn armen hield. O ja,

zegt hij, dat weet ik nog. Woonde je toen al in A., vraagt
hij vervolgens, de hele tijd? En waarom woonde

je nooit ergens anders? En dat ie dat nog weet, van die armen,
komt omdat het op een foto staat. Ja, zeg ik,

en oma was zo blij. Ik ook, zegt hij, ik ben zo blij dat jij mijn
oma bent. Ondertussen tekenen we een pappa op

een fiets met vijf kindjes, veel boodschappen, petjes op en
een bosje bloemen in de rugzak en de juf van

school met rode haren en een rode sportauto, een verhaal
dat wekelijks zijn vervolg krijgt, net zoals dat van ons.