Nu we de buren alleen maar kunnen horen en niet meer zien,
een televisie die ergens in een kamer te luid staat

en voor altijd aan omdat een bewoner dat zo gezellig vindt,
kunnen we weer verzinnen waaraan zij lijden,

waarover zij zich vrolijk maken en met hoeveel personen ze
eigenlijk in dat krappe hokje wonen. Zelf

hebben we niet een apparaat op ooghoogte waarop een vaasje
meetrilt en een kleedje verschuift, gezellig is

een woord dat wij ten onrechte zo af en toe op de mobiel zien
verschijnen als we een vriendin bezoeken of

een ver familielid, en krap is een beperking ergens in je hoofd.
Nu er slechts nog hier en daar landingsplaatsen in

de bomen over zijn, vlekjes blauw en roze tussen al dat groen,
oefenen we opnieuw in het aan de grond blijven.