De man achter me in de rij voor de kassa is ongeduldig. Niet
alleen komt hij te dichtbij, hij sist ook tussen zijn

tanden en wordt boos omdat ik met de caissière lach om een
grapje waarin ik hem betrek. We hebben van

die onderonsjes die niet werken. Zij slaat haar ogen ten hemel,
ik laat hem met zijn ene pakje boter passeren en talm

nog wat bij de plantjes. Half en half verwacht ik dat hij bij de
uitgang alsnog in gegiechel uitbarst of me

opwacht met een bonusaanbieding. Zo’n afwijzing voelt soms
scherper dan die online. Een verongelijkte dichter

kunnen we wel hebben, we zien niet de ogen en hebben geen
idee van lengte of leeftijd en we verdedigen ons

makkelijker. We maken gewoon een mooie lange volzin waarin
we eigenlijk niets zeggen dan dat smaak subjectief is.