Nu de boomhut deint en danst, de ramen ingedeukt lijken en
de ruimte nog kleiner, denken we aan het kind

dat ooit met draadjes alle stoelen aan elkaar bond en dat weer
vergat zodat ze struikelend en botsend (deed geen

zeer) door de kamer ging. We neigen onze lades om te keren
om op zoek te gaan naar sterk en stevig touw en

van het ene raam naar het andere te gaan en onszelf mee te
nemen in een wirwar van stevigheid en structuur

teneinde de druk van buiten te weerstaan terwijl we natuurlijk
beter mee kunnen geven, gewichtloos zwevend

(doet geen zeer) om pas na een kermisrit en na uren veilig weer
in bed te landen. We denken aan bootjes op zee,

mannen in hoge masten, moeders met capuchons, de weg die
we vroeger namen, een blazend gezicht in een wolkje.