Soortgelijke troost: een boterham met hagelslag en een nat
vingertje dat tussen je broodje scharrelt, in een

logeerbed liggen en dan een groot kind in de kamer horen
die fluistert dat ze nog even wat van de lijn moet

halen, sorry, een stemmetje van beneden dat oma vormt,
een gesprek per ongeluk horen vanuit een warme

douche waarin dat grote kind tegen die allerkleinste zegt
‘voor altijd en helemaal’ en dan haar

armen vermoeden die ze reuze wijd houdt, een dropje uit
een jaszak op het kerkplein en dat plein dan

voortaan dropjesplein noemen, de vraag ‘kom je zo terug’,
het nodig zijn, het overbodig zijn en tegelijkertijd

bij alles willen dat dat blijft en dat zij, die grootste, even in
het voorbijgaan over je hoofd strijkt, je instopt.