Kruipen naar het licht. In de avond tot op de vensterbank
komen en leunen tegen het glas, voorover buigen

om de laatste woorden te lezen, het garen te kunnen plooien,
de handen het werk te laten doen, het gemoed

nog onbezwaard, nog even en de beesten rennen immers los.
In de ochtend mogen pas de deuren weer open,

drukken we ons tegen de verlichte plaat waarin ons lijf niet
weerspiegeld wordt maar wel onze bedoelingen

en tikken we op de cadans van de hartslag nieuwe zinnen.
Niet van plan het daglicht te laten wegglippen

laat staan onszelf. Half struikelend, de maan onvindbaar,
alleen gelaten, de takken druipend nog van het

zwart, geen geluiden nog of meer, de ogen toegeknepen om
vooral niets te moeten missen van deze wereld.