Niet weer de auto’s te zien, de weifelende rij waaruit zich soms
plotseling eentje keert en vol vaart de tegengestelde

richting neemt. Niet weer de groep mensen die slenterend de
doorgang belet, het lawaai van de passanten, het

tegelijk alle honden uitlaten. Niet weer het dringen in de kassarij
alsof alles een attractie is, iets dat we perse niet kunnen

missen, het tegelijk ergens aankomen, het staan in de treincoupé
en hangen tegen raampartij of buurman B.

Toch echt niet weer beide kanten van de weg rokend, de bomen
onttrokken aan het uitzicht en de richting, nergens

meer wit en zelfs de horizon bezet door schreeuwende kleuren.
Absoluut niet weer dat gemor en getrek, dat

vreselijk gezeur, dat tekortkomen dat men allemaal zuchtend
doet, vindt, veroorzaakt, laat staan dat gevlij en gekus.