Maar dat is niet de waarheid, zouden alle omstanders roepen.
Het waren armbandjes, de bus reed niet, het was

geen omelet maar een pannenkoek en je moeder was niet thuis.
En dit is een oeverloze monoloog. Hoe ging

het verder? Hij hurkte en pakte een schrift uit de kast en ging
me voorlezen en daarin zat zowel de vader als

de moeder, ze waren allemaal aanwezig, ze praatten door elkaar
heen, ze waren allemaal even oud, niemand zei

boe, er stond niemand op zijn kop. Alles was nog heel in huis,
we aten geen kalk, mijn ogen waren blauw, het was

lente en de eerste bloemen kwamen op. Zo zou het gaan als je
je ogen dichthield bij het luisteren, als je ook

hurkte bij de kast, als die stem net zo warm was als het wuivend
gras en de wereld zich eindeloos rekte om je heen.