In feite zijn zijn dialogen, zegt hij, gebaseerd op mijn emoties.
Hij wordt er steeds beter in, ik steeds slechter.

Terwijl hij in de keuken omeletten draait en koffie maakt, deelt
hij zijn laatste werk. Lang moet ik het doen met

zijn rug die af en toe plotseling een gezicht heeft en lacht, een
kiekeboespelletje maar ook een ommekeerdag: als ik

nu kind ben, is hij allang de ouder. Alles, zegt hij, wat je vroeger
in elkaar schopte, bij elkaar krijste, met je nagels uit

de muur kraste, uit je ogen veegde, liet ontploffen of bevriezen,
heeft geholpen. Het is gek om daar nog dankbaar

voor te zijn. Ik zie ons bij een bushalte, hand in hand in hand in
hand, ze dragen kettinkjes die ik als troostprijs kocht,

we vertellen mijn moeder dat er geen vader zal zijn zoals er geen
vader was. Dat ook, zegt hij. Dialogen dus.