Omdat we de kleine in een rugzak meedroegen en de ander
aan de hand en op de vlucht waren voor

ongehoorzaamheid en wanorde, ging de zin verloren die onder
het bed geschoven zou dienen voor een glorieuze

ochtend, niet rijmend weliswaar maar toch goed voor gejank
en herkenning. We zouden hem in ons hoofd

bewaren, niet alleen op de stoffige vloer, maar halverwege
de afgebrande vlakte en onze blote voeten, het

gemis aan water en richting, dachten we er niet meer aan. Nu
rest dus alleen dat verslag, hoe we

aankwamen in de toren die op de bovenste verdieping onze
huisraad bevatte, water, eten, maar ook soldaten die

boerden bij elke hap, rondliepen in onze kleren, gelezen hadden
in onze schriften en de kunst hadden beklad.