Het gekleurde lapje hangt op haar kin, de oren onwillig
gevangen door de elastiekjes, de ogen boos en

de mond voortdurend open, een flesje dat nog leeg moet
en een vriendin die steeds moet horen hoe

focking irritant het is, dit reizen, deze benauwdheid, de
afstand. Haar tasje verraadt een

koninginnenstatus, nep diamantjes schitteren in plastic het
woord candy, haar broek de favoriete blote

knieën door de scheuren heen, het hele lijf de onwil, dit
is een straf. Zodra de conducteur zichtbaar is,

schuift ze het stofje van kin naar mond, de ogen naar gewoon
en het gesprek op pauze. Hij draagt zwart en

een goedemorgen dat zangerig is maar lijkt opgeluchter dan
anders bij elk station uit de deur te springen.