In de lucht buitelen de dieren, neus aan neus en net voorbij
de kastelen, tussen de zachte kussens en volle

schuimbaden en precies voor de open mond van iets dat
gisteren nog onder het bed lag of in

onze hals en handen had die veel te groot leken voor welke
taak dan ook. Boven maken ze geen geluid,

op de stoffige vloer kreunden ze en smakten, giechelden of
zeiden heel hard boe maar dat laatste alleen

als ze zo beleefd waren om je een kans te geven te ontsnappen.
Het is moeilijk hard te lopen tussen

al dat ongedierte dus kijk je halverwege waar de wolken blijven
hangen en het stof omhoog vliegt en er een

gat is ontstaan met kartelrandje waar je precies doorheen past
als je je armen stijf naast je lichaam houdt.