Achter de schotten op zolder, in de open ruimtes tussen dak
en muur, wonen kleine mensjes die leven van

muizen en slangen, heel luid grinniken (alsof hun leven zo
plezierig is) en soms even naar buiten moeten

alsof het een gamend kind is dat vergeet dat er nog een andere
wereld bestaat. Ze vergaderen vaak al is onduidelijk

waarover, misschien dat ze ooit besluiten te verhuizen, gewoon
een deur verderop. Soms schieten ze door een

spleet en nemen spinnen en vliegen en wat kruimels mee, vaak
ook gebruiken ze al het huisraad dat zich op

de bovenste vloer tot een kopie vormt van mijn leefruimte, kunst
en boeken incluis, en heel soms

openen zij de deur terwijl er bij mij gebeld wordt en snoepen
van mijn bezoek zodat ooit ik misschien wel verhuis.