Het licht in de lucht wordt niet gevolgd door de donder, er
klinkt zelfs geen ruisen of knakken van brandende

twijgjes, de tuinen hierachter zijn stil, er is alleen die streep
die zich vertakt boven ons maar liggen blijft,

de aarde niet raakt. Toch sluit ik mijn ogen af met mijn vingers,
mijn oren met de handpalm, mijn hoofd met

het laken, mijn lijf met alles dat mij rest, en wacht af, tellend.
Ik wist niet, zegt hij later, dat het stond te

gebeuren want je had het niet opgeschreven zoals hij een andere
keer dit dagboek gebruikt om zich te herinneren

wanneer iets wel gebeurd was. Dat is bijna hetzelfde als dit
uitblijven van geraas en natte ramen en brekende

geluiden, zoals ook het weten dat er iets mis is maar je vingers
elders liggen en de zere plek dus niet aangeduid wordt.