Om toegang te krijgen tot zijn paradijs hoef ik me slechts te
bewegen, laarzen te dragen en zijn instructies

te volgen. Het is zoals lopen in het donker met heel in de verte
een wakkerend lichtje, struikelend over beest

en boomstronk, hakken achterlatend in zompige aarde, rechtsaf
bij de derde kerstboom. Hij zal niet

weten waar ik blijf maar de deur is los en op de tast zal ik alles
vinden wat daarachter ligt. Zijn verzamelingen,

node arbeid, ontbloot bovenlijf, schaduw, schat en mijn eerdere
bezoeken, collages in tijd. Het stof weggeblazen

van alles dat ik daar liggen liet. De laatste meters zijn langer,
een gefluit tussen ruisende takken, een licht

hijgen van een meegekomen dier, een flard stof aan een roestige
spijker, een geur van het hooiland, de oogst binnen.