Mevrouw de B. geeft niets om bekendheid, roem, zou ze zeggen,
valt zomaar van het dak af. Zij zou ernaast

staan om het lijk toe te dekken, haar jas haastig uitgetrokken en
over het gevallen hoofd geworpen of misschien

de voeten, de pols gecontroleerd en dus gebogen vol medeleven.
Ze zou krijsen. Mevrouw de B.

wil het niet meer hebben over vroeger. Ze gaat ervan huilen, zegt
ze, omdat ze weet dat het toen beter was, het

was in ieder geval een stuk gezelliger. Mevrouw V. en de heer K.
roepen om het hardst dat ze hun best doen, toch,

ze pleiten voor wat meer dankbaarheid. Ik hoef niemand te bedanken,
hoor ik mevrouw de B. zeggen en zomaar zie ik haar

de rolstoel uitlopen, de deur van de recreatiezaal openmaken en op
de knop drukken van de hoofduitgang. Ze zwaait niet.