Terwijl haar fiets langzaam onder haar vandaan schuift, beweegt
zij zich op handen en voeten de tegenovergestelde

richting op. Een meneer kijkt toe, een auto stopt, drie kinderen rennen
achter haar langs, de fiets maakt een slome val

van de kade. Ze durft pas rechtop te gaan staan als ze bij de kijkende
man komt, hij helpt haar niet en zodra ze

overeind komt, is hij weg. De auto rijdt verder, zij doet alsof er geen
fiets verdwenen is, klopt wat op haar jas en haalt

een taartje in de supermarkt die ze tegen haar buik geklemd veilig
thuisbrengt. Daar huilt ze bij de koffie. Takke wind,

scheldt ze later. Op hetzelfde punt, tussen het gat van de huizenrij links
en de half afgebroken school rechts, ontmoet

de rollator van een oude heer ongewenst het lijf van een vloekende
scholiere. Jezus man, gilt ze, blijf toch binnen.