Dromend legt hij zijn hoofdje op tafel, opeens klein geworden, en
aait hij met een vinger een witte hond die ook op

het damast ligt, er staan gouden sterren over het doek verdeeld, sporen
van een maaltijd, kringen van wijn. In de

nacht regel ik net zoveel als overdag, ik zie verschillende personen en
maak de afspraken, alles lukt hoewel ik hoognodig

een plas moet en niet mijn knopen open krijg. Ook zweeft mijn moeder
als een nimf over een waterplas en wil niet

stilhouden, ik had willen kijken of ze echt was en mijn hand door haar
lijf willen steken, ik stelde me

zomaar voor dat dat kon. Luide gesprekken volgen en gekletter van
borden, de hond begint te blaffen. Wakker is er

een help, help dat vanonder een sneeuwlaag klinkt en ben ik zelf te
klein geworden om mij te redden.