Er gaat wel eens iemand met mijn inhoud vandoor. Men rukt mij
van de muur en nuttigt mij, boert mij op

en verlaat mij dan. Er blijft een schil op de grond liggen of een spoor
kruimels onder haastige voeten, iemand tekent

een lijn van hem naar mij, van hier naar daar, alsof ik hem achterna
wil en dwingen zal te spugen. Alsof ik ook

hulp inroepen zal van hogere machten en de weg niet kwijtraken zal
of eindelijk zal uitglijden terwijl zij toekijken.

Er huilt wel eens iemand. Ik blijk onverteerbaar, spook in ingewanden
en hoofd, soms giechelt er een, heft een

lied aan waarmee ik moet instemmen, beledigd als de toon onvast is.
Een ander doet niets. Dit is mijn wereld, niet die

van hen en de strepen trekken grenzen. Ik moedig het eten aan maar
houd het lege bord in mijn handen geklemd.